IBC-Link   Zang   IUCN-Redlist   Birdlife-Link

Ankober kanarie

Crithagra ankoberensis (Serinus ankoberensis)

 

Geografische verspreiding en biotoop

De Ankober kanarie, of de Ankober cini, komt uitsluitend voor in enkele gebieden op hoogvlaktes centraal gelegen in Ethiopië en houdt zich graag op, op steile rotsachtige hellingen. Het klimaat op deze hoogvlaktes wordt, vanwege de hoogte (1500 meter) omschreven als gematigd ondanks het feit dat dit gebied dicht bij de evenaar ligt. In de maanden juni, juli en augustus kan er daar veel regen vallen. In rotsen schijnen deze vogels beschutting te zoeken tegen regen en kou. De naam is afgeleid van de Ethiopische plaats Ankober (voorheen Ankobar), de voormalige hoofdstad van een Ethiopisch koninkrijk. Deze vogels leven in een gebied dat schaars begroeid is. De natuurfoto’s van deze vogels zijn bijna allemaal gemaakt op rotsachtige bodems. Tot voor enkele jaren luidde de wetenschappelijke naam Serinus ankoberensis. Gebaseerd op fylogenetische analyses met gebruikmaking van mitochondriaal DNA is de geslachtnaam gewijzigd in Crithagra.

Grootte: 12 cm

Geslachtsonderscheid en ondersoorten

Er zijn niet zo heel veel waarnemingen van deze vogels in de natuur. Het is evenzo niet duidelijk of er waarneembare geslachtsverschillen zijn. Het lijkt, op basis van foto’s, dat de jongen meer bestreept zijn op de borst en buik dan volwassen vogels. Dat is geen vreemd verschijnsel bij vogels die behoren tot genus Crithagra en genus Serinus, noch bij Europese vinkachtigen. Er worden geen ondersoorten beschreven. Opvallend is de kleine spitse snavel. De Ankober kanarie wordt beschouwd als monotypisch en endemisch. Dat geldt ook voor enkele zoogdieren die op dezelfde hoogvlakte in Ethiopië voorkomen. Van de Yemen cini (Crithagra menachensis), qua kleur, grootte, gedrag en seksueel dimorfisme vergelijkbaar met de Ankober cini wordt wel verwantschap beweerd met Crithagra ankoberensis.

Bijzonderheden

Het is zeer onwaarschijnlijk dat de Ankober cini ooit naar Europa geëxporteerd is. Het bruine en het grijze in het verenkleed is opvallend. Een echt bruine stuit ziet men weinig bij Crithagra en Serinus. De vaal witte ‘wangetjes’ zoals bij de Ankober cini, ziet men ook bij andere cini’s zoals de Citroenborst cini, de Geelbuik cini zij het dat ze daar geel zijn. Koppelsgewijs of in kleine groepjes eten deze vogels van laag groeiende planten en struiken of ziet men ze voedsel zoeken op onbegroeide grond. De nesten worden gevonden in spleten in rotsen. Bij onderzoek van de inhoud van de magen van enkele van deze vogels werden steentjes gevonden en zaden van zuringachtige planten: zaadetende vogels waarschijnlijk. De aantallen van de soort zijn, mede gezien het beperkte verspreidingsgebied, niet zeer omvangrijk. Er zijn schattingen over het bestaan van enkele tienduizenden van deze vogels.

(10-12-2019)

 
 

Serinus-Society maakt gebruik van cookies om deze website beter te laten werken en om het websitebezoek te analyseren.